De overleden eigenaar van het goed was een ongetrouwd man, die
een zeer hoogen leeftijd bereikte, en die gedurende vele jaren van
zijn leven een getrouwe gezellin en huishoudster had gehad in zijne
zuster. Doch haar dood, die tien jaren voor zijn eigen overlijden
plaats had, veroorzaakte een grote verandering in zijn omgeving; want
ter vervulling van haar gemis, vroeg en ontving hij in zijn huis het
gezin van zijn neef, den Heer Henry Dashwood, den wettigen erfgenaam
van de bezitting Norland, en den persoon, aan wien hij voornemens was,
het goed na te laten. In het gezelschap van zijn neef en nicht en
hunne kinderen sleet de oude heer genoeglijke dagen. Zijn gehechtheid
aan hen allen nam toe. De voortdurende tegemoetkoming van den Heer en
Mevrouw Dashwood aan zijne wenschen, die niet enkel uit eigenbelang
voortsproot, maar evenzeer uit goedhartigheid, schonk hem in ieder
opzicht het gemak en behagen, dat hij in zijn hoogen ouderdom nog
kon genieten, en de vroolijkheid der kinderen bracht in zijn leven
een element van opgewektheid.
Uit een vorig huwelijk had de Heer Henry Dashwood een zoon; van zijn
tegenwoordige vrouw drie dochters. De zoon, een flinke, achtenswaardige
jonge man, zag zijn toekomst ruim verzekerd door het fortuin van
zijne moeder, dat aanzienlijk was geweest, en waarvan de helft bij
zijn meerderjarig-wording aan hem verviel. Door zijn eigen huwelijk,
dat spoedig daarna plaats had, werd zijn rijkdom nog vermeerderd. Voor
hem was dus het toekomstig bezit van Norland van niet zo ingrijpend
belang als voor zijn zusters; want haar fortuin kon, buiten 't geen
haar ten deel kon vallen wanneer haar vader het goed erfde, slechts
gering zijn. Haar moeder bezat niets, en haar vader kon slechts
zevenduizend pond zijn eigendom noemen; want de andere helft van
het fortuin zijner eerste vrouw was eveneens op haar kind vastgezet,
en hij had er slechts het vruchtgebruik van.
De oude heer stierf; zijn testament werd voorgelezen, en baarde, als
bijna ieder testament, evenveel teleurstelling als voldoening. Hij
was niet zo onrechtvaardig noch zo dankbaar om zijn bezitting
niet aan zijn neef na te laten, doch hij liet hem het goed na, op
voorwaarden die de helft der waarde van het erfdeel te niet deden. De
Heer Dashwood had het bezit ervan gewenscht, meer ter wille van zijn
vrouw en dochters, dan voor zichzelf of zijn zoon; maar aan zijn
zoon en zijn kleinzoon, een kind van vier jaar, werd het toegewezen,
op een wijze, die hem volkomen de macht ontnam om de toekomst te
verzekeren van degenen die hem het liefst waren, en die het meest zulk
een verzekering behoefden, 't zij door een hypotheek op het goed,
of door verkoop van zijn waardevolle bosschen. Op alles werd beslag
gelegd ten behoeve van het kind, dat bij bezoeken, nu en dan met zijn
vader en moeder te Norland gebracht, zo toevallig de genegenheid
van zijn oudoom had gewonnen, door toevalligheden, ver van ongewoon bij
kinderen van twee of drie jaar, als: onbeholpen spraak, een ernstig
verlangen om zijn eigen wil door te zetten, veel guitenstreken en
verbazend veel drukte, dat hiertegen de waarde van al de bewijzen van
aanhankelijkheid, die hij jarenlang van zijne nicht en hare dochters
had ontvangen niet kon opwegen. Zijn bedoeling was echter niet,
onvriendelijk te zijn, en als een bewijs van zijn genegenheid voor
de drie meisjes liet hij aan ieder van haar duizend pond na.
De Heer Dashwood was eerst bitter teleurgesteld; maar zijn aard was
vroolijk en geneigd tot opgewektheid; hij had alle reden nog te hopen
op een lang leven, waarin hij door zuinig te zijn, een aanzienlijke
som kon besparen uit de opbrengst van een goed, dat reeds groot
was, en vatbaar voor bijna onmiddellijke verbetering. Doch het
fortuin, dat zo laat gekomen was, bleef slechts een jaar in zijn
bezit. Langer overleefde hij zijn oom niet, en tienduizend pond,
de pas ontvangen legaten mede gerekend, was al wat voor zijne weduwe
en dochters overbleef.
Zodra men wist dat hij in gevaar was, werd om zijn zoon gezonden, en
hem beval de heer Dashwood, met al de kracht en den aandrang waartoe
zijn ziekte hem nog vermocht te bewegen, de belangen aan van zijn
stiefmoeder en zijne zusters.
De Heer John Dashwood bezat niet het sterke gevoel van de overige
leden der familie; doch hij was getroffen door eene aanbeveling van
dien aard op zulk een tijdstip; en hij beloofde alles te doen wat in
zijn macht stond om tot haar verzorging bij te dragen. Zijn vader was
door die verzekering gerustgesteld; en de Heer John Dashwood had daarna
nog ruim tijd om te overwegen hoe veel hij in alle voorzichtigheid
bij machte zou kunnen zijn voor haar te doen.
Hij was geen slecht geaarde jonge man; tenzij het slecht geaard ware,
ietwat onhartelijk en nogal zelfzuchtig te zijn; hij stond over
't algemeen zeer in aanzien; want hij gedroeg zich juist zooals het
behoorde in de vervulling van zijn gewone verplichtingen. Had hij een
beminnelijke vrouw getrouwd, dan zou hij misschien nog meer gezien
hebben kunnen zijn, dan hij reeds was; hij zou dan zelfs misschien
zelf beminnelijk hebben kunnen worden; want hij was heel jong toen hij
trouwde en hij hield veel van zijn vrouw. Maar Mevrouw John Dashwood
was een sterk overdreven caricatuur van hem zelf; nog meer bekrompen
en zelfzuchtig.
Toen hij zijn vader die belofte deed, stelde hij zich inwendig voor,
het fortuin van zijn zusters te vermeerderen, door haar ieder een
duizend pond te schenken. Hij dacht toen werkelijk dat hij daartoe
in staat zou zijn. 't Vooruitzicht op vierduizend pond jaarlijks,
toegevoegd aan zijn tegenwoordig inkomen, behalve de andere helft van
zijn moeder's fortuin, verwarmde zijn hart, en deed hem zich in staat
gevoelen, edelmoedig te zijn: Ja, hij zou ze drieduizend pond geven;
dat was ruim en royaal! Het zou voldoende zijn om ze geheel onbezorgd
te doen leven. Drieduizend pond! Hij kon die aanzienlijke som wel
missen, zonder veel bezwaar. Hij dacht er den geheelen dag aan,
en vele dagen achtereen, en hij had er geen berouw van.
een zeer hoogen leeftijd bereikte, en die gedurende vele jaren van
zijn leven een getrouwe gezellin en huishoudster had gehad in zijne
zuster. Doch haar dood, die tien jaren voor zijn eigen overlijden
plaats had, veroorzaakte een grote verandering in zijn omgeving; want
ter vervulling van haar gemis, vroeg en ontving hij in zijn huis het
gezin van zijn neef, den Heer Henry Dashwood, den wettigen erfgenaam
van de bezitting Norland, en den persoon, aan wien hij voornemens was,
het goed na te laten. In het gezelschap van zijn neef en nicht en
hunne kinderen sleet de oude heer genoeglijke dagen. Zijn gehechtheid
aan hen allen nam toe. De voortdurende tegemoetkoming van den Heer en
Mevrouw Dashwood aan zijne wenschen, die niet enkel uit eigenbelang
voortsproot, maar evenzeer uit goedhartigheid, schonk hem in ieder
opzicht het gemak en behagen, dat hij in zijn hoogen ouderdom nog
kon genieten, en de vroolijkheid der kinderen bracht in zijn leven
een element van opgewektheid.
Uit een vorig huwelijk had de Heer Henry Dashwood een zoon; van zijn
tegenwoordige vrouw drie dochters. De zoon, een flinke, achtenswaardige
jonge man, zag zijn toekomst ruim verzekerd door het fortuin van
zijne moeder, dat aanzienlijk was geweest, en waarvan de helft bij
zijn meerderjarig-wording aan hem verviel. Door zijn eigen huwelijk,
dat spoedig daarna plaats had, werd zijn rijkdom nog vermeerderd. Voor
hem was dus het toekomstig bezit van Norland van niet zo ingrijpend
belang als voor zijn zusters; want haar fortuin kon, buiten 't geen
haar ten deel kon vallen wanneer haar vader het goed erfde, slechts
gering zijn. Haar moeder bezat niets, en haar vader kon slechts
zevenduizend pond zijn eigendom noemen; want de andere helft van
het fortuin zijner eerste vrouw was eveneens op haar kind vastgezet,
en hij had er slechts het vruchtgebruik van.
De oude heer stierf; zijn testament werd voorgelezen, en baarde, als
bijna ieder testament, evenveel teleurstelling als voldoening. Hij
was niet zo onrechtvaardig noch zo dankbaar om zijn bezitting
niet aan zijn neef na te laten, doch hij liet hem het goed na, op
voorwaarden die de helft der waarde van het erfdeel te niet deden. De
Heer Dashwood had het bezit ervan gewenscht, meer ter wille van zijn
vrouw en dochters, dan voor zichzelf of zijn zoon; maar aan zijn
zoon en zijn kleinzoon, een kind van vier jaar, werd het toegewezen,
op een wijze, die hem volkomen de macht ontnam om de toekomst te
verzekeren van degenen die hem het liefst waren, en die het meest zulk
een verzekering behoefden, 't zij door een hypotheek op het goed,
of door verkoop van zijn waardevolle bosschen. Op alles werd beslag
gelegd ten behoeve van het kind, dat bij bezoeken, nu en dan met zijn
vader en moeder te Norland gebracht, zo toevallig de genegenheid
van zijn oudoom had gewonnen, door toevalligheden, ver van ongewoon bij
kinderen van twee of drie jaar, als: onbeholpen spraak, een ernstig
verlangen om zijn eigen wil door te zetten, veel guitenstreken en
verbazend veel drukte, dat hiertegen de waarde van al de bewijzen van
aanhankelijkheid, die hij jarenlang van zijne nicht en hare dochters
had ontvangen niet kon opwegen. Zijn bedoeling was echter niet,
onvriendelijk te zijn, en als een bewijs van zijn genegenheid voor
de drie meisjes liet hij aan ieder van haar duizend pond na.
De Heer Dashwood was eerst bitter teleurgesteld; maar zijn aard was
vroolijk en geneigd tot opgewektheid; hij had alle reden nog te hopen
op een lang leven, waarin hij door zuinig te zijn, een aanzienlijke
som kon besparen uit de opbrengst van een goed, dat reeds groot
was, en vatbaar voor bijna onmiddellijke verbetering. Doch het
fortuin, dat zo laat gekomen was, bleef slechts een jaar in zijn
bezit. Langer overleefde hij zijn oom niet, en tienduizend pond,
de pas ontvangen legaten mede gerekend, was al wat voor zijne weduwe
en dochters overbleef.
Zodra men wist dat hij in gevaar was, werd om zijn zoon gezonden, en
hem beval de heer Dashwood, met al de kracht en den aandrang waartoe
zijn ziekte hem nog vermocht te bewegen, de belangen aan van zijn
stiefmoeder en zijne zusters.
De Heer John Dashwood bezat niet het sterke gevoel van de overige
leden der familie; doch hij was getroffen door eene aanbeveling van
dien aard op zulk een tijdstip; en hij beloofde alles te doen wat in
zijn macht stond om tot haar verzorging bij te dragen. Zijn vader was
door die verzekering gerustgesteld; en de Heer John Dashwood had daarna
nog ruim tijd om te overwegen hoe veel hij in alle voorzichtigheid
bij machte zou kunnen zijn voor haar te doen.
Hij was geen slecht geaarde jonge man; tenzij het slecht geaard ware,
ietwat onhartelijk en nogal zelfzuchtig te zijn; hij stond over
't algemeen zeer in aanzien; want hij gedroeg zich juist zooals het
behoorde in de vervulling van zijn gewone verplichtingen. Had hij een
beminnelijke vrouw getrouwd, dan zou hij misschien nog meer gezien
hebben kunnen zijn, dan hij reeds was; hij zou dan zelfs misschien
zelf beminnelijk hebben kunnen worden; want hij was heel jong toen hij
trouwde en hij hield veel van zijn vrouw. Maar Mevrouw John Dashwood
was een sterk overdreven caricatuur van hem zelf; nog meer bekrompen
en zelfzuchtig.
Toen hij zijn vader die belofte deed, stelde hij zich inwendig voor,
het fortuin van zijn zusters te vermeerderen, door haar ieder een
duizend pond te schenken. Hij dacht toen werkelijk dat hij daartoe
in staat zou zijn. 't Vooruitzicht op vierduizend pond jaarlijks,
toegevoegd aan zijn tegenwoordig inkomen, behalve de andere helft van
zijn moeder's fortuin, verwarmde zijn hart, en deed hem zich in staat
gevoelen, edelmoedig te zijn: Ja, hij zou ze drieduizend pond geven;
dat was ruim en royaal! Het zou voldoende zijn om ze geheel onbezorgd
te doen leven. Drieduizend pond! Hij kon die aanzienlijke som wel
missen, zonder veel bezwaar. Hij dacht er den geheelen dag aan,
en vele dagen achtereen, en hij had er geen berouw van.