Dunk-eiland werd niet zomaar op goed geluk door ons gekozen, maar
tevoren zorgvuldig onderzocht en ook menige andere plaats hadden wij
eerst in ogenschouw genomen. Een verkenningstocht langs de kust van
de toen nog naamlooze Brammo-baai bracht den ommekeer in het leven van
twee ernstige menschen teweeg en een jaar later, nadat wij het beste
gedeelte van het eiland in pacht hadden gekregen, vestigden wij er
ons voorgoed. Onbewoond, geheel vrij van de sporen van menschelijke
plompheid, lieflijk in zijn veelbladig gewaad, scheen geen oord ons
geschikter voor de verwezenlijking onze geliefkoosde denkbeelden dan
dit maagdelijke, door twee mijlen oceaan van het vasteland gescheiden
eiland.
Maar de aankomst was niet bemoedigend. In September beginnen de
noordoosten winden te stormen en reeds den middag van onze landing
kregen wij er een proefje van. Was het niet een dwaasheid, meer dan
dwaasheid, een roekelooze, lichtzinnige verzoeking der Voorzienigheid,
voor een individu, dat geen paar uur dobberen op den oceaan kon
verduren zonder doodziek te worden, zich te verbeelden dat hij
gehard genoeg was om een tehuis te vesten in een zelfs zo lieflijke
wildernis?
Wij hadden een eigen boot met onze tenten en uitrusting, een werkman om
ons in het begin te helpen en twee trouwe zwarte bedienden. Bovendien
vonden wij er den stoeren Tom, een der weinige overlevenden der
oorspronkelijke bevolking, met wien wij reeds het vorig jaar hadden
kennis gemaakt en die, toen hij lucht had gekregen van ons plan, met
zijn vrouw, zijn kind en zijn schoonmoeder ons was vooruitgegaan en
al een week eerder was aangekomen.
Een tent werd opgezet en dekens werden voor den zwakken sterveling, die
op het punt stond van ellende en zwakte te bezwijmen, uitgespreid. Men
bereidde opwekkende en kalmerende dranken, sprak op vroolijken toon
van aangename dingen, maar de zieke man was ontroostbaar. Hij wilde
terug, weer deelnemen aan de worstelingen der beschaving; hij bedekte
het gelaat met de handen en verbeeldde zich dat het eentonig blazen
van den noordoosten wind over het strand het somberste geluid in het
heelal was.
Maar o, die eerste morgen van het nieuwe leven! De wolkenloze
hemel, de zuivere lucht, de tintelende zee, de groene hellingen van
Tam O'Shanter Point tegenover ons, de blankheid van het zand, de
zoete geuren van de eucalyptus en het dauw beladen gras, het stralend
purper der eilanden in het zuidoosten, de bergketen in het westen en
noordwesten en dan ons eigen lokkend land met heel de geheimzinnigheid
van dierbare illusies, wier vervulling nabij is!
Zwakheid en moedeloosheid verdwenen bij den eersten plons in de stille,
slapende zee, en opgewekte levenskracht keerde terug.
Onmiddellijk begonnen wij onze hele uitrusting te brengen naar een
plek in het dichte bosch, die van de zee uit niet gezien kon worden en
nog voor zonsondergang waren de tenten tusschen de boomen opgeslagen en
een paar meter in het rond de struiken gekapt. Voor wij de beschaving
verlieten hadden wij een hut van cederhout laten maken, die geheel uit
elkaar genomen kon worden, zoodat, wanneer wij op bezwaren mochten
stuiten, waarvan onze eigen-kooltjes-filosofie niet had gedroomd,
wij makkelijk weer zouden kunnen verhuizen.
Het vrijmaken van een voldoende ruimte voor deze hut was voor onze
ongeoefende handen geen lichte taak, want het hout der Balochia's
was zwaar en weerbarstig en wij moesten ten slotte tot afbranden van
het terrein onze toevlucht nemen.
Gedurende verscheidene weken deden wij niets anders dan een keuken
bouwen en de lichting in het woud vergroten. Volgens de beschrijvingen
in officieele organen is het bouwen van een schorshut allereenvoudigst,
niet veel meer dan een tijdverdrijf voor den kolonist die een dak
boven zijn hoofd verlangt. Het geraamte is natuurlijk gauw genoeg
klaar. Daarop velt men een boom, omzaagt een stuk van de vereiste
lengte af en heeft nu nog maar alleen de schors af te schillen. Maar
jawel! Veronderstel eens dat niet het hout van den stam, maar wel
uw zware moker splintert; dat uw wiggen, in plaats van in het hout
te dringen, de gewoonte hebben telkens als door een veer terug te
springen; dat geen van uw werktuigen bruikbaar blijkt en dat ge, om
een enkel lapje schors er heel af te krijgen, verscheidene bomen moet
verwerken; dan begrijpt ge dat ook het ruwste hutje in de wildernis
veel tijd, inspanning en ontmoediging kost. Ervaring is een harde
leermeesteres. Zij gaf ons bebaarde handen en pijnlijke spieren. Maar
zij is de beste en haar hebben wij meer te danken dan alle raadgevingen
en beschrijvingen van deskundigen. Wij zijn niet alleen Robinsons,
die reeksen van onbereikbare wonderen tot stand kunnen brengen. Ook
maakte de Voorzienigheid het ons niet gemakkelijker. Boomen, die
volgens de voorschriften prachtig timmerhout moesten leveren, maakten
hun reputatie te schande en andere, die bij den eersten slag van onze
bijl haast hadden moeten vallen, bleken onbegrijpelijk taai.
Doch waartoe de herinnering aan die moeitevolle dagen weer wakker
te roepen terwijl van de heerlijke rust van het eiland nog niet
werd gesproken. Voor de regentijd inviel hadden wij voldoende
beschutting. Onze woning bestond uit een vertrek en een keuken. Meer
hadden wij niet noodig, want het grootste deel van den dag brachten wij
in de open lucht door en bezoekers ontvingen wij hoogst zelden. Wie
onze eenzaamheid kwamen verstoren moesten de gevolgen ervan maar
aanvaarden. Wij hadden ons de vrijheid veroverd. Hadden wij niet,
afkerig van de alledaagsheid van het leven, van de conventies der
maatschappij en zelfs van de wetten der wildernis, alle overlevering
aan kant gezet? Hier zouden wij leven naar onze neigingen, arbeiden
voor ons eigen heil en in overeenstemming met onze eigen eenvoudige
behoeften. Mogen anderen naar hooger idealen streven en verhalen van
spannende avonturen, van bereikt succes, van roem en eer. Wij benijden
hen hun strijd en hun overwinningen niet, maar geven ons blijmoedig
over aan de bekoring van een eenvoudig leven.
tevoren zorgvuldig onderzocht en ook menige andere plaats hadden wij
eerst in ogenschouw genomen. Een verkenningstocht langs de kust van
de toen nog naamlooze Brammo-baai bracht den ommekeer in het leven van
twee ernstige menschen teweeg en een jaar later, nadat wij het beste
gedeelte van het eiland in pacht hadden gekregen, vestigden wij er
ons voorgoed. Onbewoond, geheel vrij van de sporen van menschelijke
plompheid, lieflijk in zijn veelbladig gewaad, scheen geen oord ons
geschikter voor de verwezenlijking onze geliefkoosde denkbeelden dan
dit maagdelijke, door twee mijlen oceaan van het vasteland gescheiden
eiland.
Maar de aankomst was niet bemoedigend. In September beginnen de
noordoosten winden te stormen en reeds den middag van onze landing
kregen wij er een proefje van. Was het niet een dwaasheid, meer dan
dwaasheid, een roekelooze, lichtzinnige verzoeking der Voorzienigheid,
voor een individu, dat geen paar uur dobberen op den oceaan kon
verduren zonder doodziek te worden, zich te verbeelden dat hij
gehard genoeg was om een tehuis te vesten in een zelfs zo lieflijke
wildernis?
Wij hadden een eigen boot met onze tenten en uitrusting, een werkman om
ons in het begin te helpen en twee trouwe zwarte bedienden. Bovendien
vonden wij er den stoeren Tom, een der weinige overlevenden der
oorspronkelijke bevolking, met wien wij reeds het vorig jaar hadden
kennis gemaakt en die, toen hij lucht had gekregen van ons plan, met
zijn vrouw, zijn kind en zijn schoonmoeder ons was vooruitgegaan en
al een week eerder was aangekomen.
Een tent werd opgezet en dekens werden voor den zwakken sterveling, die
op het punt stond van ellende en zwakte te bezwijmen, uitgespreid. Men
bereidde opwekkende en kalmerende dranken, sprak op vroolijken toon
van aangename dingen, maar de zieke man was ontroostbaar. Hij wilde
terug, weer deelnemen aan de worstelingen der beschaving; hij bedekte
het gelaat met de handen en verbeeldde zich dat het eentonig blazen
van den noordoosten wind over het strand het somberste geluid in het
heelal was.
Maar o, die eerste morgen van het nieuwe leven! De wolkenloze
hemel, de zuivere lucht, de tintelende zee, de groene hellingen van
Tam O'Shanter Point tegenover ons, de blankheid van het zand, de
zoete geuren van de eucalyptus en het dauw beladen gras, het stralend
purper der eilanden in het zuidoosten, de bergketen in het westen en
noordwesten en dan ons eigen lokkend land met heel de geheimzinnigheid
van dierbare illusies, wier vervulling nabij is!
Zwakheid en moedeloosheid verdwenen bij den eersten plons in de stille,
slapende zee, en opgewekte levenskracht keerde terug.
Onmiddellijk begonnen wij onze hele uitrusting te brengen naar een
plek in het dichte bosch, die van de zee uit niet gezien kon worden en
nog voor zonsondergang waren de tenten tusschen de boomen opgeslagen en
een paar meter in het rond de struiken gekapt. Voor wij de beschaving
verlieten hadden wij een hut van cederhout laten maken, die geheel uit
elkaar genomen kon worden, zoodat, wanneer wij op bezwaren mochten
stuiten, waarvan onze eigen-kooltjes-filosofie niet had gedroomd,
wij makkelijk weer zouden kunnen verhuizen.
Het vrijmaken van een voldoende ruimte voor deze hut was voor onze
ongeoefende handen geen lichte taak, want het hout der Balochia's
was zwaar en weerbarstig en wij moesten ten slotte tot afbranden van
het terrein onze toevlucht nemen.
Gedurende verscheidene weken deden wij niets anders dan een keuken
bouwen en de lichting in het woud vergroten. Volgens de beschrijvingen
in officieele organen is het bouwen van een schorshut allereenvoudigst,
niet veel meer dan een tijdverdrijf voor den kolonist die een dak
boven zijn hoofd verlangt. Het geraamte is natuurlijk gauw genoeg
klaar. Daarop velt men een boom, omzaagt een stuk van de vereiste
lengte af en heeft nu nog maar alleen de schors af te schillen. Maar
jawel! Veronderstel eens dat niet het hout van den stam, maar wel
uw zware moker splintert; dat uw wiggen, in plaats van in het hout
te dringen, de gewoonte hebben telkens als door een veer terug te
springen; dat geen van uw werktuigen bruikbaar blijkt en dat ge, om
een enkel lapje schors er heel af te krijgen, verscheidene bomen moet
verwerken; dan begrijpt ge dat ook het ruwste hutje in de wildernis
veel tijd, inspanning en ontmoediging kost. Ervaring is een harde
leermeesteres. Zij gaf ons bebaarde handen en pijnlijke spieren. Maar
zij is de beste en haar hebben wij meer te danken dan alle raadgevingen
en beschrijvingen van deskundigen. Wij zijn niet alleen Robinsons,
die reeksen van onbereikbare wonderen tot stand kunnen brengen. Ook
maakte de Voorzienigheid het ons niet gemakkelijker. Boomen, die
volgens de voorschriften prachtig timmerhout moesten leveren, maakten
hun reputatie te schande en andere, die bij den eersten slag van onze
bijl haast hadden moeten vallen, bleken onbegrijpelijk taai.
Doch waartoe de herinnering aan die moeitevolle dagen weer wakker
te roepen terwijl van de heerlijke rust van het eiland nog niet
werd gesproken. Voor de regentijd inviel hadden wij voldoende
beschutting. Onze woning bestond uit een vertrek en een keuken. Meer
hadden wij niet noodig, want het grootste deel van den dag brachten wij
in de open lucht door en bezoekers ontvingen wij hoogst zelden. Wie
onze eenzaamheid kwamen verstoren moesten de gevolgen ervan maar
aanvaarden. Wij hadden ons de vrijheid veroverd. Hadden wij niet,
afkerig van de alledaagsheid van het leven, van de conventies der
maatschappij en zelfs van de wetten der wildernis, alle overlevering
aan kant gezet? Hier zouden wij leven naar onze neigingen, arbeiden
voor ons eigen heil en in overeenstemming met onze eigen eenvoudige
behoeften. Mogen anderen naar hooger idealen streven en verhalen van
spannende avonturen, van bereikt succes, van roem en eer. Wij benijden
hen hun strijd en hun overwinningen niet, maar geven ons blijmoedig
over aan de bekoring van een eenvoudig leven.