In waarheid is Portugal echter een heerlijk land, en hier doet zich
de gelegenheid voor, om opruiming te houden onder een hoop oude
geschiedenissen en sprookjes, die in oude tijden zijn rondgebazuind
door den een of anderen vroolijken prater, die graag voor gewichtig
door wilde gaan en pronken wou met wat hij op zijn reizen had gezien.
Als men geloof wilde slaan aan wat sommige fijngevoeligen vertellen,
wonen er in hoofdzaak in Portugal roovers en ongedierte. Wat de eersten
aangaat, die zijn, als ze bestaan, al zeer bescheiden, want wij hebben
de eenzaamste wegen bezocht en de meest afgelegen provincies, te voet,
per rijtuig, per fiets en per ezel, des morgens, overdag en des nachts,
bij maneschijn en zonder maan, zonder ooit wat anders te ontmoeten
dan vreedzame boeren, op hun ezeltjes gezeten, of karren, bespannen
met kleine, goedmoedige ossen, die eerder deden denken aan Berquin dan
aan de verschrikkingen van het Ambigu. Wat sterker is, de bedelaars,
die men er vindt als overal elders, oefenen hun bedrijf uit met een
matiging, waar het zo lastige en opdringerige bedel volk van Toledo,
Granada en Burgos en zoveel andere steden van het schiereiland een
voorbeeld aan kon nemen.
Wat het ongedierte betreft, wij hadden bij het overtrekken van de
grens een lichte huivering gevoeld, en voor onzen geest waren beelden
verrezen van witte broeken, die zwart zagen van de luizen, van kamers,
bezet door de verschrikkelijkste garnizoenen. Dat kwam, doordat in
de stations, in de straten, en zelfs, o teedere oplettendheid, in de
hotel vestibules een welsprekend reclamebiljet te zien was, dat een
insectenpoeder aanprees, zo onfeilbaar, dat de tekenaar een kerkhof
had voorgesteld, met verschillende grafstenen, waaronder luizen en
vlooien en mijten sluimerden, en onder het prachtigst mausoleum de
grote dames der bende, leden van het wandgedierte.
De werkelijkheid leek in niets op die schildering. Men moet afstand
doen van de vuile herbergen, de onsmakelijke vertrekken, de gangen,
waar men varkens en andere liefhebben ontmoet, alles dingen, die bij
ons in Frankrijk nog voorspeld worden aan de waaghalzen, wier lust
uitgaat naar zulk een verre reis. Portugal is, zelfs in Algarve en
Alentejo, een volkomen zindelijk land. Natuurlijk denken wij hier
aan de hotels en inrichtingen, waar men mag aannemen, dat de gewone
reiziger vertoeft. Laat men niet aankomen met de slechte luchtjes in
die of die straat, de veiligheid van dit of dat huis! Wie Parijs een
mooie wereldstad noemt, bedoelt ook niet, dat hij die mening heeft
opgedaan in een of ander achtersteegje, die er toch wel zijn. De aan
weelde gewende kan in Portugal overal een goed onderkomen vinden,
schone lakens, voldoende maaltijden en een vriendelijke ontvangst,
wat niet weinig beteekent.
Het beste jaargetijde voor Portugal is de winter, die bijna altijd
windstil en helder is van Oktober af. In April is er veel wind en
vaak regen, vooral in het Noorden van het land, terwijl Januari,
Februari en Maart prachtig zijn.
Om op de hotels terug te komen, het moet erkend, dat zindelijkheid niet
altijd dezelfde beteekenis heeft als geriefelijk. Vooral aan de bedden
mankeerde uit het oogpunt van comfort veel. Ze waren ongelooflijk
hard; een plank met een matras van niet meer dan drie vinger dik,
met stroo stijf gevuld, ziedaar het portugeesche bed. Daarbij waren
ze zeer kort, zo kort, dat men, zonder een reus te zijn, er aan twee
einden buiten uit stak. Natuurlijk went men er wel aan, net als aan
alle dingen; maar het is niet alles een genoegen.
Zelfs te Lissabon blijven de bedden in hun aard volharden en behouden
hun onvermurwbaar karakter. Wij logeerden in een groot hotel, prachtig
uitzicht, ruime kamers, lift, baden, elektriciteit, beheerd met een
kaal hoofd, prachtig uitgedoste chasseurs, enfin, alles uiterst
modern. Welnu, bij die inrichting bleven toch de bedden naar de
traditie, en als ze misschien veren hadden, waren het erg stijve.
Wat toiletgerief elijkheden aangaat, de gabariet van over de Pyreneeën
heeft nog wel wat te klagen; de waskommen zijn groot en met bloemen
beschilderd; maar er zit een tuit aan voor het legen, waardoor ze
lastig zijn in het gebruik, terwijl de waterkan niet veel meer is
dan een kleine gieter, waar men altijd mee moet morsen. Ze hebben
overal hetzelfde model, zoodat men in het paleis van Villaviciosa
in de koninklijke vertrekken het gietertje, met kralen versierd,
en de kom met de tuit een ereplaats zag innemen. Nog eens, het is
alles uiterst zindelijk, en er is niet anders bij nodig, dan dat
men er even aan moet wennen.
Een laatste bijzonderheid zal eenig denkbeeld kunnen geven van de
zorg voor netheid en reinheid, die in Portugal bestaat. Overal staan
er spuwbakken, dat wil zeggen op de gangen, voor de deuren, in de
hoeken der kamers, ja, het ging zelfs zo ver, dat er enkele waren
neergezet rondom de table d'hote; wij hebben daardoor afschuwelijke
oogenblikken doorleefd in de eerste dagen, oogenblikken, om verwoede,
krachtige schoppen te geven aan die instrumenten, die achter onze
stoelen stonden.
Men kan ook in het kleinste stadje goed eten, en de ranzige olie is
ook een van die sprookjes, die een Marseillaan zelfs moest blozen,
te vertellen. Een vet gerecht, dat op alle tafels prijkt is versche
stokvisch, in dunne schijfjes gesneden en gebakken in uitstekende
olie. Bij ons is die visch wel bekend, maar men geeft er niet veel
om. Ze wordt op dezelfde wijze klaargemaakt. In Portugal is ze het
nationale gerecht, bij elken maaltijd gebruikt, en dat als toespijs
geldt bij de welgestelden, maar bij de armen het hoofdgerecht
uitmaakt. Er worden verbazende hoeveelheden van verkocht tegen drie
of vier testons, dat is 75 centen of 1 gulden holl. voor een visch
van ongeveer zestig centimeter lengte.
Afgezien van deze eigenaardigheid is er aan de menu's niets
kenschetsende. Het vleesch is smakelijk en zacht, en de onvermijdelijke
grauwe erwten worden vooral gegeten in de aan Spanje grenzende streken.
Onnodig te verzekeren, dat oranje appelen, sinaasappelen en bananen
overheerlijk zijn. Daarentegen wordt er niet veel zorg aan groene
groente besteed. Jonge groente eet men haast niet; het is altijd rijst,
snijbonen, snijbonen, aardappelen, enkele slasoorten, dat is alles.
de gelegenheid voor, om opruiming te houden onder een hoop oude
geschiedenissen en sprookjes, die in oude tijden zijn rondgebazuind
door den een of anderen vroolijken prater, die graag voor gewichtig
door wilde gaan en pronken wou met wat hij op zijn reizen had gezien.
Als men geloof wilde slaan aan wat sommige fijngevoeligen vertellen,
wonen er in hoofdzaak in Portugal roovers en ongedierte. Wat de eersten
aangaat, die zijn, als ze bestaan, al zeer bescheiden, want wij hebben
de eenzaamste wegen bezocht en de meest afgelegen provincies, te voet,
per rijtuig, per fiets en per ezel, des morgens, overdag en des nachts,
bij maneschijn en zonder maan, zonder ooit wat anders te ontmoeten
dan vreedzame boeren, op hun ezeltjes gezeten, of karren, bespannen
met kleine, goedmoedige ossen, die eerder deden denken aan Berquin dan
aan de verschrikkingen van het Ambigu. Wat sterker is, de bedelaars,
die men er vindt als overal elders, oefenen hun bedrijf uit met een
matiging, waar het zo lastige en opdringerige bedel volk van Toledo,
Granada en Burgos en zoveel andere steden van het schiereiland een
voorbeeld aan kon nemen.
Wat het ongedierte betreft, wij hadden bij het overtrekken van de
grens een lichte huivering gevoeld, en voor onzen geest waren beelden
verrezen van witte broeken, die zwart zagen van de luizen, van kamers,
bezet door de verschrikkelijkste garnizoenen. Dat kwam, doordat in
de stations, in de straten, en zelfs, o teedere oplettendheid, in de
hotel vestibules een welsprekend reclamebiljet te zien was, dat een
insectenpoeder aanprees, zo onfeilbaar, dat de tekenaar een kerkhof
had voorgesteld, met verschillende grafstenen, waaronder luizen en
vlooien en mijten sluimerden, en onder het prachtigst mausoleum de
grote dames der bende, leden van het wandgedierte.
De werkelijkheid leek in niets op die schildering. Men moet afstand
doen van de vuile herbergen, de onsmakelijke vertrekken, de gangen,
waar men varkens en andere liefhebben ontmoet, alles dingen, die bij
ons in Frankrijk nog voorspeld worden aan de waaghalzen, wier lust
uitgaat naar zulk een verre reis. Portugal is, zelfs in Algarve en
Alentejo, een volkomen zindelijk land. Natuurlijk denken wij hier
aan de hotels en inrichtingen, waar men mag aannemen, dat de gewone
reiziger vertoeft. Laat men niet aankomen met de slechte luchtjes in
die of die straat, de veiligheid van dit of dat huis! Wie Parijs een
mooie wereldstad noemt, bedoelt ook niet, dat hij die mening heeft
opgedaan in een of ander achtersteegje, die er toch wel zijn. De aan
weelde gewende kan in Portugal overal een goed onderkomen vinden,
schone lakens, voldoende maaltijden en een vriendelijke ontvangst,
wat niet weinig beteekent.
Het beste jaargetijde voor Portugal is de winter, die bijna altijd
windstil en helder is van Oktober af. In April is er veel wind en
vaak regen, vooral in het Noorden van het land, terwijl Januari,
Februari en Maart prachtig zijn.
Om op de hotels terug te komen, het moet erkend, dat zindelijkheid niet
altijd dezelfde beteekenis heeft als geriefelijk. Vooral aan de bedden
mankeerde uit het oogpunt van comfort veel. Ze waren ongelooflijk
hard; een plank met een matras van niet meer dan drie vinger dik,
met stroo stijf gevuld, ziedaar het portugeesche bed. Daarbij waren
ze zeer kort, zo kort, dat men, zonder een reus te zijn, er aan twee
einden buiten uit stak. Natuurlijk went men er wel aan, net als aan
alle dingen; maar het is niet alles een genoegen.
Zelfs te Lissabon blijven de bedden in hun aard volharden en behouden
hun onvermurwbaar karakter. Wij logeerden in een groot hotel, prachtig
uitzicht, ruime kamers, lift, baden, elektriciteit, beheerd met een
kaal hoofd, prachtig uitgedoste chasseurs, enfin, alles uiterst
modern. Welnu, bij die inrichting bleven toch de bedden naar de
traditie, en als ze misschien veren hadden, waren het erg stijve.
Wat toiletgerief elijkheden aangaat, de gabariet van over de Pyreneeën
heeft nog wel wat te klagen; de waskommen zijn groot en met bloemen
beschilderd; maar er zit een tuit aan voor het legen, waardoor ze
lastig zijn in het gebruik, terwijl de waterkan niet veel meer is
dan een kleine gieter, waar men altijd mee moet morsen. Ze hebben
overal hetzelfde model, zoodat men in het paleis van Villaviciosa
in de koninklijke vertrekken het gietertje, met kralen versierd,
en de kom met de tuit een ereplaats zag innemen. Nog eens, het is
alles uiterst zindelijk, en er is niet anders bij nodig, dan dat
men er even aan moet wennen.
Een laatste bijzonderheid zal eenig denkbeeld kunnen geven van de
zorg voor netheid en reinheid, die in Portugal bestaat. Overal staan
er spuwbakken, dat wil zeggen op de gangen, voor de deuren, in de
hoeken der kamers, ja, het ging zelfs zo ver, dat er enkele waren
neergezet rondom de table d'hote; wij hebben daardoor afschuwelijke
oogenblikken doorleefd in de eerste dagen, oogenblikken, om verwoede,
krachtige schoppen te geven aan die instrumenten, die achter onze
stoelen stonden.
Men kan ook in het kleinste stadje goed eten, en de ranzige olie is
ook een van die sprookjes, die een Marseillaan zelfs moest blozen,
te vertellen. Een vet gerecht, dat op alle tafels prijkt is versche
stokvisch, in dunne schijfjes gesneden en gebakken in uitstekende
olie. Bij ons is die visch wel bekend, maar men geeft er niet veel
om. Ze wordt op dezelfde wijze klaargemaakt. In Portugal is ze het
nationale gerecht, bij elken maaltijd gebruikt, en dat als toespijs
geldt bij de welgestelden, maar bij de armen het hoofdgerecht
uitmaakt. Er worden verbazende hoeveelheden van verkocht tegen drie
of vier testons, dat is 75 centen of 1 gulden holl. voor een visch
van ongeveer zestig centimeter lengte.
Afgezien van deze eigenaardigheid is er aan de menu's niets
kenschetsende. Het vleesch is smakelijk en zacht, en de onvermijdelijke
grauwe erwten worden vooral gegeten in de aan Spanje grenzende streken.
Onnodig te verzekeren, dat oranje appelen, sinaasappelen en bananen
overheerlijk zijn. Daarentegen wordt er niet veel zorg aan groene
groente besteed. Jonge groente eet men haast niet; het is altijd rijst,
snijbonen, snijbonen, aardappelen, enkele slasoorten, dat is alles.