Tekst - "De Ziel van het Noorden" Gino Bertolini

sluit en begin met typen
De hemel was helder, en 't was bijna middernacht. Aan den horizon
staat de vlammende zonneschijf. 't Is niet te beschrijven, met hoeveel
verbazing en vreugde dat verschijnsel wordt aanschouwd. Niemand
sliep. Vele reizigers stonden in gespannen verwachting op het platform
van den wagon, anderen verdrongen zich voor de deur. Zelfs wie de
reis voor de vierde of vijfde maal deed, kon zich aan den indruk niet
onttrekken. Het scheen wel, alsof alleen de harde noodzakelijkheid
den mensch in den regel dwingt om zich voor te bereiden op rust,
wanneer de dag ten einde neigt, en hij die noodzaak van gantscher
harte betreurt. daar stond de zon, onbeweeglijk, terwijl de wijzer
middernacht aanwees. Het was of zij eene boodschap van de aarde
verwachtte; misschien de konde: dasz sel'ge Jugend nimmer stirbt. Het
was geen gewone ondergaande zon; het scheen veeleer de weerspiegeling
van een fabelachtigen brand; een mythologische werkplaats van Vulcanus
vol vlammend heilig vuur. In zulke nachten heeft de trein geen
lantaarns van noode; hij stormt voort in den klaarlichte dag. Allen
bleven wakker. De uren verstreken; men zag wel bleeke gezichten en
zware oogleden; maar van slapen kwam niet in. Een wonderlijk gezelschap
schenen wij, na die lange, en toch onschuldige nachtwake.

Wie Lapland wil leeren kennen, doet dit het best, door een poos
te vertoeven in Gellivare, de hoofdstad van het aan ijzermijnen
zoo ongemeen rijke zweedse Lapland. Een merkwaardig volk,
die Lappen. Vroolijk en goedig; meer sluw dan intelligent, en zoo
zwervend van aanleg en neiging, dat zij geen enkele arbeider in de
mijnen leveren, hoewel de grootste rijkdom van hun land uit mijnen
bestaat, zo leven zij verstrooid over noordelijk Scandinaviƫ,
het Noorden van Finland, en het russische schiereiland Kola. Al hun
arbeid is ten nauwste verbonden met het leven van het rendier, dat
zij als rij- en trekdier gebruiken, en dat hun voedsel en kleeding
levert. Nog steeds dragen de Lappen buizen van rendiervel, die zij met
een touw om het lijf vastbinden. Op het hoofd hebben ze de puntige
muts met rode kwast, die als een helm of stormkap over mond en kin
wordt neergetrokken. Hoeveel Lappen er zijn is moeilijk te bepalen,
daar zij in troepen zijn verstrooid over een gebied, groter dan
Frankrijk. In 't algemeen schat men hun aantal op 30.000, waarvan
20.000 in Noorwegen, 7000 in Zweden, 1000 in Finland en 2000 in
Rusland thuis behoren. Als volk vormen zij geene eenheid.

Hun dialecten zijn zeer verschillend, zoodat een noorsche Lap
een franschen in den regel niet kan verstaan. Ook hun godsdienst
brengt scheiding; de russische Lappen zijn grieksch-katholiek;
de scandinavische en franse Protestanten. Hun aantal vermindert;
de toenemende beschaving verdringt hen, en het is niet onmogelijk,
dat zij binnen enkele tientallen jaren zullen zijn uitgestorven. Hoe
komen de Lappen aan hun naam? Ook hieromtrent is niets met zekerheid
bekend. Sommigen zeggen, dat de naam afkomstig is van het lapsche
substantief loap, laptem of lopto het uiterste Noorden. Dit is echter
geen afdoende verklaring, daar in die noordelijke streken ook Russen
en Scandinaviƫrs wonen, en de laatste in aantal, 400.000 ongeveer,
verreweg de meerderheid vormen. Andere schrijvers leiden den naam af
van lappa (grote); inderdaad bewonen vooral zweedsche Lappenstammen
nog steeds in grotten, en er worden overblijfselen van zulke toevluchtsoorden
in menigte aangetroffen. De visschers zijn onder de Lappen niet zeer
talrijk. Ook zij leiden een zwervend bestaan, daar het aantal meren in
Scandinaviƫ zo groot, en hun omvang meestal gering is. Het rendier is
den Lappen onontbeerlijk. De rendierkudden ondernemen elk jaar twee
tochten, van de zweedsche hoogvlakte naar de kust van Noorwegen,
en omgekeerd. In den winter voeden zij zich met een soort mos,
dat in de bosschen van Zweden rijkelijk voorhanden is; in den zomer
krijgen zij behoefte aan ander voedsel en zoeken de grazige weiden
op aan de noorweegsche kust. Reeds in het jaar 1751 werd tusschen
Denemarken, waarvan Noorwegen toen afhankelijk was, en Zweden een
verdrag gesloten, om een dergelijke trek te bevorderen. In den
zomer grazen de kudden vrij, tot ze tegen den winter weer worden
samengedreven. Dat weer samenkomen der verschillende troepen is iets
zeer eigenaardigs in het leven der Laplanders. In den winter moeten
de kuddes worden beschermd tegen de aanvallen van hongerige wolven;
dan worden viermaal daags wachten uitgezonden, die met het geweer in
de hand de ronde doen. Om uitsluitend van de rendier fokkerij te kunnen
leven, moet men eene kudde van minstens 300 stuks bezitten. Wie er 700
heeft, wordt als rijk beschouwd. Er zijn echter Lappen, die 2000 of
3000 rendieren hun eigendom mogen noemen. Zooals alle menschen van
het hooge Noorden zijn de Lappen dol op vette spijzen en vinden de
uiterst vette rundertong een uitgezochte lekkernij. De melk is echter
een weelde-artikel, daar zestig koeien niet meer dan twee liter per dag
leveren. Er is, hoewel het tegendeel wel geloofd wordt, bijna geen Lap,
die niet lezen en schrijven kan. De meesten zijn ijverige en oprechte
christenen, en hebben den naam van gastvrij en eerlijk te zijn. De
verkoop van alcohol is in zweeds Lapland geheel verboden. Uit den
grooten rijkdom aan mineralen in hun land trekken de Lappen, zooals
ik reeds mededeelde, niet het minste voordeel.