Onlangs gaf een mijner collega's een' al te enthousiasten
aspirant-zeeman den raad: Als je wat van de wereld wilt zien, ga
dan niet naar zee.
Dit nu klinkt paradoxaal, maar er ligt toch een grond van waarheid
in. Weliswaar bezoeken wij vele plaatsen, doch de zeehavens der wereld
zijn tot op zekere hoogte allen gelijk.
Eerstens is er altijd een grote categorie van menschen, met wie
wij niet in aanraking komen, omdat wij meestal geene introductie
hebben. Dan zijn er de kooplui, die, zowel aan wal als aan boord,
den armen zeeman steeds trachten af te zetten, hetgeen hij zich met
werkelijk verwonderlijke onverschilligheid laat welgevallen. Verder
zijn er de koelies, die onder ons toezicht het schip moeten lossen en
laden, en evenmin een hoog als een juist denkbeeld geven van het volk
waartoe zij behoren. En ten slotte is er de buurt waar de zeeman op
de meest ergerlijke wijze wordt geplukt, en die het maar het best is
te mijden.
Bovendien hebben wij vaak weinig tijd en blijft de gelegenheid om
aan land iets te zien wat de moeite loont, gewoonlijk beperkt tot des
avonds of tot een enkelen vrijen Zondag; juist genoeg om ons te doen
wenschen er meer van te kunnen genieten.
Stomen wij b.v. van Aboji (straat van Simonoseki) naar Kobe door
de Binnenzee van Japan, eene reis van een etmaal, dan valt er veel
te bewonderen. Het kalme, spiegelgladde water, de honderden groene
eilanden en eilandjes, de witte dorpjes, die soms als een vlucht
rustende vogels aan den rotswand schijnen te hangen, en 's avonds het
glanzende maanlicht, de blauw-lichtende zee en de ontelbare lichtjes
der vreemdsoortig gevormde visschersvaartuigen... dat alles vormt
een bekoorlijk geheel, en wekt in ons het verlangen op, dieper in
het onbekende land door te dringen, een verlangen, dat slechts zelden
bevredigd wordt en, gevoegd bij de kleine ongemakken, aan ons beroep
onvermijdelijk verbonden, een zekere onvoldaanheid teweegbrengt, die
aanleiding geeft tot overdreven verzuchtingen. Want hoe vroolijk de
zeeman ook aan land moge zijn, aan boord is hij een onverbeterlijke
mopperaar.
Slechts aan een geluksvogel, zooals ik was, is het soms gegeven,
land en volk beter te leeren kennen.
Ik lag nl. in September j.l. met mijn schip te Kobe. Wij hadden een
passagier aan boord, een jongmensch, die voor zijn genoegen een reis
met ons meemaakte. Deze wilde eenige dagen in Japan reizen en door
de goedheid van den gezagvoerder kreeg ik verlof, met hem mee te
gaan. Het schip moest nog naar Yokohama en daarna weer terug naar
Kobe. Tot zoo lang mocht ik wegblijven.
Door deze samenloop van omstandigheden ben ik in staat gesteld, mijnen
lezers eene beschrijving te geven van mijn reis door Japan, het land,
dat door zijn ongekend aanpassingsvermogen de geheele wereld heeft
verbaasd en vooral in dezen tijd ieders belangstelling opwekt. Uit
den aard der zaak is deze beschrijving vluchtig en onvolkomen;
zij maakt volstrekt geen aanspraak op volledigheid, want om een goed
denkbeeld te kunnen geven van dit vreemde en unieke land, moet men
er veel langer vertoeven.
Wij vertrokken 's morgens om 8 uur van boord en lieten ons met een
bootje naar den wal roeien. Een ambtenaar van de douane gevisiteerde
onze koffers en liet, toen ik mijn kwaliteit bekend maakte, ons met
een ongewoon grote hoeveelheid sigaren ongehinderd door.
Kobe is de drukste havenstad van het land en ligt heel mooi tegen de
bergen aan. Doch wij konden ons hier niet ophouden, lieten ons per
jinrickisja naar een kennis brengen, die ons eenige waardevolle
inlichtingen verstrekte, en daarna naar het station.
De jinrikisha (letterlijk: man-kracht-rijtuig), kortweg genoemd
riksja, is een hoog, tweewielig voertuig, voorzien van een opzetbare
kap, dat door een man getrokken wordt met een vrij grote snelheid. Het
is het vervoermiddel bij uitnemendheid in Japan, tenminste over niet
te grote afstanden, en heeft van hier zijn weg gevonden naar bijna
alle plaatsen in Oost-Aziƫ. Wij namen een biljet 1ste klasse naar
Tokyo en vertrokken om 10 uur van Kobe.
Het land is over 't algemeen bergachtig en ziet er vruchtbaar
uit. Eigenaardig zijn de vele reclames, op grote borden overal
langs den spoorweg geplaatst. Soms zijn het meer dan levensgrote
mensenfiguren, dan weer enorme flesschen of theepotten of rijwielen,
niet altijd even artistiek, ook ziet men wel hoog tegen de groene
bergen geweldig grote, witte Japanse karakters afsteken,
die den roem van de eene of andere bier- of theesoort mijlen ver
verkondigen. Ten 12.25 verlieten wij te Kyoto den trein. Dat gaat in
Japan zeer gemakkelijk: zoo'n biljet is nl. vijf dagen geldig, het te
laten aftekenen onnodig. Ook hebben de reizigers 50 kilo bagage vrij.
Kyoto is een grote stad met 350000 inwoners. Bijna elf eeuwen
lang was het de hoofdstad van het rijk, totdat in 1869 de zetel der
regeering naar Tokyo verlegd werd.
Wij reden, natuurlijk weder per riksja, de geheele stad door naar
het Kyoto-hotel. Dit is zeer mooi gelegen, en biedt een ruim uitzicht
aan over de stad met hare ontelbare, grillig gevormde daken, en met
de bergen tot achtergrond.
aspirant-zeeman den raad: Als je wat van de wereld wilt zien, ga
dan niet naar zee.
Dit nu klinkt paradoxaal, maar er ligt toch een grond van waarheid
in. Weliswaar bezoeken wij vele plaatsen, doch de zeehavens der wereld
zijn tot op zekere hoogte allen gelijk.
Eerstens is er altijd een grote categorie van menschen, met wie
wij niet in aanraking komen, omdat wij meestal geene introductie
hebben. Dan zijn er de kooplui, die, zowel aan wal als aan boord,
den armen zeeman steeds trachten af te zetten, hetgeen hij zich met
werkelijk verwonderlijke onverschilligheid laat welgevallen. Verder
zijn er de koelies, die onder ons toezicht het schip moeten lossen en
laden, en evenmin een hoog als een juist denkbeeld geven van het volk
waartoe zij behoren. En ten slotte is er de buurt waar de zeeman op
de meest ergerlijke wijze wordt geplukt, en die het maar het best is
te mijden.
Bovendien hebben wij vaak weinig tijd en blijft de gelegenheid om
aan land iets te zien wat de moeite loont, gewoonlijk beperkt tot des
avonds of tot een enkelen vrijen Zondag; juist genoeg om ons te doen
wenschen er meer van te kunnen genieten.
Stomen wij b.v. van Aboji (straat van Simonoseki) naar Kobe door
de Binnenzee van Japan, eene reis van een etmaal, dan valt er veel
te bewonderen. Het kalme, spiegelgladde water, de honderden groene
eilanden en eilandjes, de witte dorpjes, die soms als een vlucht
rustende vogels aan den rotswand schijnen te hangen, en 's avonds het
glanzende maanlicht, de blauw-lichtende zee en de ontelbare lichtjes
der vreemdsoortig gevormde visschersvaartuigen... dat alles vormt
een bekoorlijk geheel, en wekt in ons het verlangen op, dieper in
het onbekende land door te dringen, een verlangen, dat slechts zelden
bevredigd wordt en, gevoegd bij de kleine ongemakken, aan ons beroep
onvermijdelijk verbonden, een zekere onvoldaanheid teweegbrengt, die
aanleiding geeft tot overdreven verzuchtingen. Want hoe vroolijk de
zeeman ook aan land moge zijn, aan boord is hij een onverbeterlijke
mopperaar.
Slechts aan een geluksvogel, zooals ik was, is het soms gegeven,
land en volk beter te leeren kennen.
Ik lag nl. in September j.l. met mijn schip te Kobe. Wij hadden een
passagier aan boord, een jongmensch, die voor zijn genoegen een reis
met ons meemaakte. Deze wilde eenige dagen in Japan reizen en door
de goedheid van den gezagvoerder kreeg ik verlof, met hem mee te
gaan. Het schip moest nog naar Yokohama en daarna weer terug naar
Kobe. Tot zoo lang mocht ik wegblijven.
Door deze samenloop van omstandigheden ben ik in staat gesteld, mijnen
lezers eene beschrijving te geven van mijn reis door Japan, het land,
dat door zijn ongekend aanpassingsvermogen de geheele wereld heeft
verbaasd en vooral in dezen tijd ieders belangstelling opwekt. Uit
den aard der zaak is deze beschrijving vluchtig en onvolkomen;
zij maakt volstrekt geen aanspraak op volledigheid, want om een goed
denkbeeld te kunnen geven van dit vreemde en unieke land, moet men
er veel langer vertoeven.
Wij vertrokken 's morgens om 8 uur van boord en lieten ons met een
bootje naar den wal roeien. Een ambtenaar van de douane gevisiteerde
onze koffers en liet, toen ik mijn kwaliteit bekend maakte, ons met
een ongewoon grote hoeveelheid sigaren ongehinderd door.
Kobe is de drukste havenstad van het land en ligt heel mooi tegen de
bergen aan. Doch wij konden ons hier niet ophouden, lieten ons per
jinrickisja naar een kennis brengen, die ons eenige waardevolle
inlichtingen verstrekte, en daarna naar het station.
De jinrikisha (letterlijk: man-kracht-rijtuig), kortweg genoemd
riksja, is een hoog, tweewielig voertuig, voorzien van een opzetbare
kap, dat door een man getrokken wordt met een vrij grote snelheid. Het
is het vervoermiddel bij uitnemendheid in Japan, tenminste over niet
te grote afstanden, en heeft van hier zijn weg gevonden naar bijna
alle plaatsen in Oost-Aziƫ. Wij namen een biljet 1ste klasse naar
Tokyo en vertrokken om 10 uur van Kobe.
Het land is over 't algemeen bergachtig en ziet er vruchtbaar
uit. Eigenaardig zijn de vele reclames, op grote borden overal
langs den spoorweg geplaatst. Soms zijn het meer dan levensgrote
mensenfiguren, dan weer enorme flesschen of theepotten of rijwielen,
niet altijd even artistiek, ook ziet men wel hoog tegen de groene
bergen geweldig grote, witte Japanse karakters afsteken,
die den roem van de eene of andere bier- of theesoort mijlen ver
verkondigen. Ten 12.25 verlieten wij te Kyoto den trein. Dat gaat in
Japan zeer gemakkelijk: zoo'n biljet is nl. vijf dagen geldig, het te
laten aftekenen onnodig. Ook hebben de reizigers 50 kilo bagage vrij.
Kyoto is een grote stad met 350000 inwoners. Bijna elf eeuwen
lang was het de hoofdstad van het rijk, totdat in 1869 de zetel der
regeering naar Tokyo verlegd werd.
Wij reden, natuurlijk weder per riksja, de geheele stad door naar
het Kyoto-hotel. Dit is zeer mooi gelegen, en biedt een ruim uitzicht
aan over de stad met hare ontelbare, grillig gevormde daken, en met
de bergen tot achtergrond.