Ik zie hem nog voor mij, gelijk hij daar stond. Het woei hard, doch
de zon scheen en verlichtte de Hollandsche duinen. Geruime tijd
keek hij naar het meedeinend strand, en zijn edel, open, innemend
gelaat, uit welks jeugdige trekken levenslust, moed, vastberadenheid
en diep gevoel spraken, vertolkten als steeds wat er in zijn gemoed
omging. Toen we de kust uit het oog hadden verloren, zeide hij:
dat waren nu die Pernissers, van wie ik je zoveel verteld heb,
en hij begon mij opnieuw, maar nu nog uitvoeriger dan te voren,
alles mede te deelen van den tocht naar de visgronden, dien hij
pas met hen had meegemaakt.
De onversaagde, eenvoudige visschers waren in de winterdagen en
nachten op de Noordzee zijn vrienden geworden, en het deed hem goed
aan 't hart dat die moedige Hollandsche zeelieden hem op hartelijke
zeemanswijze het vaarwel toe riepen bij zijn vertrek uit het vaderland.
De reden hiervan zal ieder begrijpen die Beynen gekend heeft,
of die, uit zijn eigen woorden en geschriften, in de volgende
bladzijden iets zal vernemen van het leven en streven van dezen
jongen zeeofficier. Want zijn hart klopte van de onzelfzuchtig te,
reinste liefde voor zijn vaderland, en met geestdrift en volharding
toonde hij steeds door daden en woorden, dat volgens zijn overtuiging
ons Hollandsche zeevolk de matrozen van De Ruyter en Heemskerck kon
evenaren, indien men het slechts dezelfde oefenschool aanbood.
Geen beter bewijs voor de juistheid zijner overtuiging zou hij voortaan
kunnen geven, zeide hij mij, dan door te wijzen op het voorbeeld dier
beug visschers, die zeemanschap en bedaarden moed geleerd hadden op
de stormachtige Noordzee in het hart van den winter.
Hij schreef aan mijn vrouw, toen hij van den tocht met de Pernissers
was teruggekeerd:
Ik wist niet dat er op onze zeekust zulke edele, oorspronkelijke,
stoutmoedige en godsdienstige helden leefden, en het heeft mij meer
genoegen gedaan dan ik zeggen kan om met hen kennis te maken. Ze
zijn in menig opzicht grote kinderen, doch ze hebben al de machtige
hoedanigheden geërfd van onze moedige zeevaarders in de 17de eeuw,
en wanneer ik nu nog denk aan de laatste veertien dagen, dan is het
nog of ik een aangename droom heb gedroomd en of ik eenigen tijd
heb doorgebracht met een troep zeevolk dat onder den ouden Barents
zelven gediend heeft. Wanneer we van en naar de visgronden zeilden,
bracht ik de avonduren door in het vooronder, en vertelde ik hun
van onze helden der IJszee, en geschiedenissen uit de jaarboeken der
hollandse walvisvaarders, toen deze eenvoudige schippers de eerste
ontdekkers waren in het Noorden.
Dit waren heerlijke oogenblikken, wanneer ik vol ware
zeeman geestdrift was.
En mij schreef hij: Ik heb nooit een heerlijker uur doorleefd dan
toen ik 's nachts op dek kwam van de Castor, na in het vooronder een
voordracht te hebben gehouden over Barents en wat hij deed. Lieve
vriend, ik heb weer eenige Hollanders van den ouden stempel gevonden,
die kunnen voelen en handelen, die, in elken zin van het woord,
hart hebben.
Het had Beynen, gelijk hij schreef, aanvankelijk een droom geschenen,
toen hij aan boord van de Castor was. Hij had juist zijn verslag van
de reis der Barents geëindigd en daarin de daden der grote voorvaderen
in herinnering gebracht, en ziet, daar was hij plotseling overgebracht
te midden van mannen, die spraken en handelden alsof ze met Barents
zelven naar het Noorden geweest waren.
de zon scheen en verlichtte de Hollandsche duinen. Geruime tijd
keek hij naar het meedeinend strand, en zijn edel, open, innemend
gelaat, uit welks jeugdige trekken levenslust, moed, vastberadenheid
en diep gevoel spraken, vertolkten als steeds wat er in zijn gemoed
omging. Toen we de kust uit het oog hadden verloren, zeide hij:
dat waren nu die Pernissers, van wie ik je zoveel verteld heb,
en hij begon mij opnieuw, maar nu nog uitvoeriger dan te voren,
alles mede te deelen van den tocht naar de visgronden, dien hij
pas met hen had meegemaakt.
De onversaagde, eenvoudige visschers waren in de winterdagen en
nachten op de Noordzee zijn vrienden geworden, en het deed hem goed
aan 't hart dat die moedige Hollandsche zeelieden hem op hartelijke
zeemanswijze het vaarwel toe riepen bij zijn vertrek uit het vaderland.
De reden hiervan zal ieder begrijpen die Beynen gekend heeft,
of die, uit zijn eigen woorden en geschriften, in de volgende
bladzijden iets zal vernemen van het leven en streven van dezen
jongen zeeofficier. Want zijn hart klopte van de onzelfzuchtig te,
reinste liefde voor zijn vaderland, en met geestdrift en volharding
toonde hij steeds door daden en woorden, dat volgens zijn overtuiging
ons Hollandsche zeevolk de matrozen van De Ruyter en Heemskerck kon
evenaren, indien men het slechts dezelfde oefenschool aanbood.
Geen beter bewijs voor de juistheid zijner overtuiging zou hij voortaan
kunnen geven, zeide hij mij, dan door te wijzen op het voorbeeld dier
beug visschers, die zeemanschap en bedaarden moed geleerd hadden op
de stormachtige Noordzee in het hart van den winter.
Hij schreef aan mijn vrouw, toen hij van den tocht met de Pernissers
was teruggekeerd:
Ik wist niet dat er op onze zeekust zulke edele, oorspronkelijke,
stoutmoedige en godsdienstige helden leefden, en het heeft mij meer
genoegen gedaan dan ik zeggen kan om met hen kennis te maken. Ze
zijn in menig opzicht grote kinderen, doch ze hebben al de machtige
hoedanigheden geërfd van onze moedige zeevaarders in de 17de eeuw,
en wanneer ik nu nog denk aan de laatste veertien dagen, dan is het
nog of ik een aangename droom heb gedroomd en of ik eenigen tijd
heb doorgebracht met een troep zeevolk dat onder den ouden Barents
zelven gediend heeft. Wanneer we van en naar de visgronden zeilden,
bracht ik de avonduren door in het vooronder, en vertelde ik hun
van onze helden der IJszee, en geschiedenissen uit de jaarboeken der
hollandse walvisvaarders, toen deze eenvoudige schippers de eerste
ontdekkers waren in het Noorden.
Dit waren heerlijke oogenblikken, wanneer ik vol ware
zeeman geestdrift was.
En mij schreef hij: Ik heb nooit een heerlijker uur doorleefd dan
toen ik 's nachts op dek kwam van de Castor, na in het vooronder een
voordracht te hebben gehouden over Barents en wat hij deed. Lieve
vriend, ik heb weer eenige Hollanders van den ouden stempel gevonden,
die kunnen voelen en handelen, die, in elken zin van het woord,
hart hebben.
Het had Beynen, gelijk hij schreef, aanvankelijk een droom geschenen,
toen hij aan boord van de Castor was. Hij had juist zijn verslag van
de reis der Barents geëindigd en daarin de daden der grote voorvaderen
in herinnering gebracht, en ziet, daar was hij plotseling overgebracht
te midden van mannen, die spraken en handelden alsof ze met Barents
zelven naar het Noorden geweest waren.