Tekst - "Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen" Hélène Adeline Guerber

sluit en begin met typen
Ofschoon de Arische bewoners van Noord-Europa, overeenkomstig de
vooronderstelling van eenige gezaghebbende geleerden, oorspronkelijk
van de hoogvlakte van Iran, in het hart van Azië, afkomstig zijn,
hadden het klimaat en de omgeving van de landen, waar zij zich ten
slotte vestigden, grooten invloed op de vorming van hun vroegere
godsdienstige opvattingen, alsook op de verandering van hun
levenswijze.

De grootsche en ruwe landschappen van Noord-Europa, de middernachtzon,
de schitterende stralen van den noordelijken dageraad, de oceaan
die zich voortdurend tot woede opgezweept tegen de grote klippen en
ijsbergen van den Poolcirkel, moest de bevolking niet minder levendig
aandoen dan de bijna wonderbare plantengroei, het voortdurende licht,
en de blauwe zeeën en luchten van hun korten zomertijd. Het is daarom
niet heel vreemd dat de IJslanders b.v., aan wie wij de meest volledige
herinneringen aan dit geloof te danken hebben, als zij rondom zich
zagen, zich verbeeldden dat de wereld oorspronkelijk was geschapen
uit een zonderling mengsel van vuur en ijs.

De Noordelijke mythologie is grootsch en tragisch. Haar voornaamste
thema is de voortdurende worsteling van de weldadige natuurkrachten
tegen de schadelijke, en dus is zij niet bekoorlijk en idyllisch
als de godsdienst van het zonnige zuiden, waar de bevolking zich kan
koesteren in een voortdurenden zonneschijn, en de vruchten der aarde
opgroeiden zoodat men ze slechts te plukken had.

Het was heel natuurlijk, dat de gevaren, waaraan men bloot stond
op jacht en bij het visschen onder dezen onbarmhartige hemel, en
het lijden dat werd opgelegd door de lange, koude winters, als de
zon nooit schijnt, onze voorvaderen koude en ijs deden beschouwen
als boosaardige geesten; en het was om dezelfde reden, dat zij met
bijzondere voorliefde aanreiken den weldadige invloed van warmte
en licht.

Wanneer men hen vraagt naar de schepping der wereld, antwoordden de
Noorsche skalden of dichters, wier zangen in de Edda's en Saga's zijn
bewaard, dat in het begin, toen er nog geen aarde was, noch zee, noch
lucht, toen duisternis op alles rustte, er een machtig wezen bestond,
genaamd Alvader, dien zij vaag beseften als ongeschapen en onzienlijk,
en dat, wat hij wilde, gebeuren moest.