Tekst - "Beatrice" H. Rider Haggard

sluit en begin met typen
De herfst namiddag ging in avond over. De lucht was bewolkt geweest,
maar de wolken hadden zich van lieverlede in een donkerblauw
opgelost. De zee was zo stil alsof zij sliep, doch in haar slaap rees
zij met den wassenden vloed. Het oog kon dat langzamerhand wassen niet
opmerken, maar Beatrice, die op het uiterste punt van de Dog Rocks
stond, zag het lange, bruine zeewier aan den kant der rotsen allengs
onder de groene golven verdwijnen. Inmiddels had zich een dichte
nevel over het stille water verspreid. Hij was niet uit het westen
aangewaaid, hij kwam eenvoudig als de schemering, maakte de stilte
nog stiller, en deed de omtrekken van het land ineensmelten. Beatrice
zag niet meer naar het zeewier, en vestigde al haar aandacht op dat
toenemend nevelachtig waas.

Welk een merkwaardige avond! zeide zij bij zichzelve. Zo een heb
ik niet gezien sedert moeder gestorven is, en dat is nu zeven jaar
geleden. Ik ben sedert dien tijd gegroeid, in elk opzicht gegroeid,
en zij lachte enigszins droevig, en zag naar haar eigen afspiegeling
in het water.

Zij had nauwelijks naar iets bekoorlijk ers kunnen zien, want
bezwaarlijk had men een meisje kunnen vinden van een edeler voorkomen
dan Beatrice Granger, terwijl zij op dezen haar twee-en-twintigsten
verjaardag daar op de nevelachtige zee staarde.

Van iets meer dan middelbare lengte, en van eene gestalte, die een
beeldhouwer tot model had kunnen dienen, schenen kracht en gezondheid
uit haar geheele wezen te stralen. Maar het was inzonderheid haar
gelaat, met den stempel van schranderheid en zielskracht, wat
haar zelfs onder vrouwen, die schooner waren dan zij, in 't oog
moest doen vallen. Er zijn vele meisjes, die weelderig, bruin haar
hebben, meisjes, wier donkergrijze ogen eene teedere uitdrukking
kunnen aannemen, als die eener duif, of schitteren als de door de
zon bestraalde zee, en die de vergelijking met eene bloeiende roos
kunnen doorstaan. Maar weinigen kunnen een gelaat vertoont zooals
Geoffrey Bingham dat voor 't eerst, tot zijne droefheid en zijne hoop,
aanschouwde. Het tekende de kracht en frisheid van de zeekoelen,
en wie het zag moest wel weten dat er een even frisse, krachtige
geest uit sprak. En toch was het echt vrouwelijk; het had niets van
den harden stempel der beschaafde vrouw. Zij, die dat gelaat bezat,
was tot vele dingen in staat. Zij kon liefhebben en zij kon lijden,
en als het noodig was, kon zij moedig strijden of sterven. Dat stond
te lezen op dat edel, open voorhoofd en in die zielloze, grijze
oogen - namelijk, voor hen, voor wie het karakter geen gesloten boek
is en wie het willen bestuderen.

Maar Beatrice dacht niet aan haar bekoorlijkheid, terwijl zij in
het water staarde. Zij wist, natuurlijk, wel dat zij schoon was;
haar schoonheid was te in 't oog vallend om voorbij gezien te worden,
en bovendien was zij er op verscheidene, meer of minder aangename
wijzen opmerkzaam op gemaakt.

Zeven jaar, dacht zij, sedert dien avond van den 'nevel des doods,'
zooals de oude Eduard het noemde, en dat was het ook. Ik was toen
nog maar zo hoog, en den loop harer gedachten volgende, raakte zij
haar borst aan. En ik was op mijn wijze gelukkig ook. Waarom kan
men niet altijd vijftien jaar zijn en alles geloven wat ons verteld
wordt? en zij zuchtte. Zeven jaar en nog niets gedaan. Werken,
werken, en van dat werken komt niets, en alles verdwijnt. Ik vind het
leven zeer vervelend, als men alles verloren en niets gevonden heeft,
en niemand liefheeft. Hoe zou het over zeven jaar zijn?

Zij bedekte haar ogen met de handen, en daarna zag zij weder in
het water. Het licht, dat door den nevel worstelde, was achter haar,
en de nevel werd dichter. Eerst had zij eenige moeite om haar eigen
beeld in den waterspiegel te onderscheiden, en het vertoonde zich
aan haar, alsof zij in het met den nevel samensmeltende water op den
rug lag. Hoe zonderling komt mij dat voor, dacht zij; wat is het,
waaraan die afspiegeling, met al dat wit eromheen, mij herinnert?

Het volgend oogenblik ontglipte haar een kreet, en wendde zij zich
af. Nu wist zij het. Het beeld harer moeder was haar voor den geest
gekomen, zooals zij haar zeven jaar geleden gezien had.