Nu had de knaap gelegenheid en tijd om de natuur, de levenswijs, de aard, de ziekten en kwalen van de ganzen te leren kennen, alsook om te bestuderen welk voedsel goed of schadelijk voor hen was. Hij was geen luie, gedachteloze ganzenhoeder; de gehelen dag hield hij zich met de vogels, die aan zijn zorg toevertrouwd waren, bezig, en zeer terecht verwierf hij spoedig algemeen de bijnaam van Ganzen Vriend. De vogels toonden zich dankbaar voor de liefderijke zorg en verpleging, die dagelijks aan hen besteed werd; zij volgden Balzer waar hij ging en bleven altijd in zijn onmiddellijke nabijheid.
Toen de ganzen van Balzer volwassen waren en er gezond en prachtig uitzagen, trachtte een boosaardige dorpsjongen hem zijn eigendom afhandig te maken. Met dit doel had hij de roode bandjes van de halzen losgemaakt en deze om de halzen gebonden van twee magere ganzen, die hem toebehoren en die hij aldus wilde laten doorgaan voor ganzen van Balzer.
Deze, die door zijn dagelijkschen omgang met de vogels, alleen aan hun vederen kende, bemerkte spoedig het bedrog; hij riep de ganzen die hem toebehoren; deze naderden hem en hadden de lintjes nog om de pooten; hierop had de dief niet gelet en daardoor kwam het bedrog spoedig uit.
Een wreed gevaar bedreigde opnieuw de ganzen van Balzer, en ditmaal was het veel erger.
Onzen ganzenhoeder had dit gemeen met alle jongens van zijn jaren, dat hij des nachts zeer vast sliep, en dat zelfs het gebulder van een kanonschot niet in staat was hem wakker te maken.
Maar, even als een zorgvuldige moeder terstond ontwaakt als haar jeugdige lieveling schreeuwt of als het iets overkomt, zo ook was het met Balzer; er kon des nachts niets met de ganzen gebeuren of hij ontwaakte; het minste vreemde geluid of de minste onrust onder hen deden hem terstond ontwaken en in de duisternis van zijn legerstede opstaan. Spoedig begaf hij zich dan bij de vogels, verzorgde hen en wist menigmaal door spoedige hulp grote ongelukken te voorkomen.
Op zekeren nacht vernam hij, nadat hij eenigen tijd geslapen had, een onrustige beweging onder zijn kudde; het bed uit te springen was voor hem het werk van een seconde; hij greep in het duister rond, en kwam spoedig tot de ervaring dat er een dief in de stal was; het gelukte hem een vrouw bij de kleeren te pakken, en, wat hij eenmaal vast had, liet hij niet gemakkelijk los. Er ontstond tusschen hem en de dievegge een vreeselijke worsteling; de vrouw sprak geen woord, maar deed alle mogelijke moeite om zich uit de handen van Balzer te bevrijden. Eindelijk gelukte het haar; de rok, waaraan Balzer haar vast hield, scheurde; zij ontvluchtte en de ganzenhoeder bleef met een lap in de handen staan.
Balzer, die gedurende de worsteling om hulp geroepen had, werd spoedig door de buren bijgestaan; zelfs de nachtwacht kwam op het hulp geschreeuw toelopen, en had het geluk de dievegge te grijpen, juist op het oogenblik dat zij de stal wilde ontvluchten; de vrouw werd in arrest gebracht en met veertien dagen gevangenis gestraft.
Het werd herfst, de lucht werd dagelijks bewolkt, het gras op de weide groeide niet meer, en alzoo moest er een einde gemaakt worden aan het ganzenhoeden.
De volwassen en vette ganzen gingen de weg op van het vleesch, dat wil zeggen: zij werden gedeeltelijk levend, gedeeltelijk dood verkocht, terwijl slechts een klein gedeelte voor de fokkerij behouden bleef. Balzer moest ook van het geliefd tweetal scheiden; vooreerst omdat hij in de eerste maanden buiten betrekking gesteld werd, en ten tweede omdat er nu geen groen voedsel meer te vinden was.
Op een gure dag in de maand November toog Balzer met zijn twee ganzen naar de stad Neurenberg, die twee uren van het dorp verwijderd lag. In zijn zakken had hij een paar stukken roggebrood en de ganzen droeg hij onder zijn armen. Al wat hij bezat droeg hij bij zich.
Toen de ganzen van Balzer volwassen waren en er gezond en prachtig uitzagen, trachtte een boosaardige dorpsjongen hem zijn eigendom afhandig te maken. Met dit doel had hij de roode bandjes van de halzen losgemaakt en deze om de halzen gebonden van twee magere ganzen, die hem toebehoren en die hij aldus wilde laten doorgaan voor ganzen van Balzer.
Deze, die door zijn dagelijkschen omgang met de vogels, alleen aan hun vederen kende, bemerkte spoedig het bedrog; hij riep de ganzen die hem toebehoren; deze naderden hem en hadden de lintjes nog om de pooten; hierop had de dief niet gelet en daardoor kwam het bedrog spoedig uit.
Een wreed gevaar bedreigde opnieuw de ganzen van Balzer, en ditmaal was het veel erger.
Onzen ganzenhoeder had dit gemeen met alle jongens van zijn jaren, dat hij des nachts zeer vast sliep, en dat zelfs het gebulder van een kanonschot niet in staat was hem wakker te maken.
Maar, even als een zorgvuldige moeder terstond ontwaakt als haar jeugdige lieveling schreeuwt of als het iets overkomt, zo ook was het met Balzer; er kon des nachts niets met de ganzen gebeuren of hij ontwaakte; het minste vreemde geluid of de minste onrust onder hen deden hem terstond ontwaken en in de duisternis van zijn legerstede opstaan. Spoedig begaf hij zich dan bij de vogels, verzorgde hen en wist menigmaal door spoedige hulp grote ongelukken te voorkomen.
Op zekeren nacht vernam hij, nadat hij eenigen tijd geslapen had, een onrustige beweging onder zijn kudde; het bed uit te springen was voor hem het werk van een seconde; hij greep in het duister rond, en kwam spoedig tot de ervaring dat er een dief in de stal was; het gelukte hem een vrouw bij de kleeren te pakken, en, wat hij eenmaal vast had, liet hij niet gemakkelijk los. Er ontstond tusschen hem en de dievegge een vreeselijke worsteling; de vrouw sprak geen woord, maar deed alle mogelijke moeite om zich uit de handen van Balzer te bevrijden. Eindelijk gelukte het haar; de rok, waaraan Balzer haar vast hield, scheurde; zij ontvluchtte en de ganzenhoeder bleef met een lap in de handen staan.
Balzer, die gedurende de worsteling om hulp geroepen had, werd spoedig door de buren bijgestaan; zelfs de nachtwacht kwam op het hulp geschreeuw toelopen, en had het geluk de dievegge te grijpen, juist op het oogenblik dat zij de stal wilde ontvluchten; de vrouw werd in arrest gebracht en met veertien dagen gevangenis gestraft.
Het werd herfst, de lucht werd dagelijks bewolkt, het gras op de weide groeide niet meer, en alzoo moest er een einde gemaakt worden aan het ganzenhoeden.
De volwassen en vette ganzen gingen de weg op van het vleesch, dat wil zeggen: zij werden gedeeltelijk levend, gedeeltelijk dood verkocht, terwijl slechts een klein gedeelte voor de fokkerij behouden bleef. Balzer moest ook van het geliefd tweetal scheiden; vooreerst omdat hij in de eerste maanden buiten betrekking gesteld werd, en ten tweede omdat er nu geen groen voedsel meer te vinden was.
Op een gure dag in de maand November toog Balzer met zijn twee ganzen naar de stad Neurenberg, die twee uren van het dorp verwijderd lag. In zijn zakken had hij een paar stukken roggebrood en de ganzen droeg hij onder zijn armen. Al wat hij bezat droeg hij bij zich.