Boven de ontdekkingsreizen, die de poollanden met hun eeuwig ijs tot
doel hadden, spant zich niet alleen de reine glans, die afstraalt
van de witte sneeuwvelden, maar ook de weerschijn van heilige
geestdrift. Als men de expedities voor de vischvangst, waar het
poolonderzoek overigens veel aan verplicht is, uitzondert, mag men
gerust aannemen, dat zelfs de vurigste dweper den weg naar het poolland
nooit heeft ingeslagen in de hoop, daar gouden bergen te vinden. De
pooltochten zijn ondernomen in den dienst der wetenschap, en ondanks
alle tegenspoed, waardoor velen ontmoedigd en onverrichterzake
moesten terugkeren, zijn de stormlopen op dat onbekende telkens
herhaald en tot het heden toe worden ze nog hernieuwd.
Er worden bressen geslagen in den ijsmuur, zoodat de pool wereld
haar geheimen te ontsluieren, en een grote overwinning behaalde
Nordenskjold, toen hij de Noordoostelijke Doorvaart in 1878
volvoerde. Reeds een mensenleeftijd vroeger hadden John Franklin
en de Franklin Expedities de zekerheid gebracht, dat zich langs de
noordkust van het noord-amerikaanse vasteland een strook open water
bevond; en allerlei andere bressen zijn door stoutmoedige poolvaarders
geopend; grote offers zijn ervoor gebracht, ook en vooral voor de
Noordwestelijke Doorvaart.
Geen enkele tragedie van het poolijs heeft de menschen zo diep
getroffen als die van John Franklin en de zijnen; maar geen enkele
heeft ook zoo zeer tot hervatting van de poging aangespoord.
Men wist het, er moest een zeeweg wezen noordwaarts om Amerika heen,
maar men wist niet, of er schepen door konden en nog niemand was ooit
van het Oosten naar het Westen erdoor gevaren. Die onopgeloste vraag
liet de gemoederen niet met rust, en zij was nooit uit de gedachten
van iemand, wiens geest sinds zijn kinderjaren vervuld was geweest
van het grote drama der Franklin Expeditie.
Zooals de Vega de hele reis van het Westen uit had gemaakt, zoo
moest een schip van het Oosten uit den tocht langs Noord-Amerika geheel
afleggen. Aan het kleine schip, de Gjoa, was het lot beschoren,
die taak te mogen vervullen.
Dat had de Gjoa niet gedroomd, toen ze op de Rosendal Werf te
Hardanger als haringschuit werd gebouwd. Ofschoon er tusschen de
fjorden veel wordt gedroomd!
En ook de toekomstige kapitein zou het niet hebben durven vermoeden,
toen de berichten over John Franklin zijn fantazie van acht- of
negen jarigen knaap gevangen hielden. Ofschoon de knaap wel velerlei
dromen kon!
De 30ste Mei van het jaar 1889 werd een merkwaardige dag in
het leven van veel noorsche jongens. In het mijne ten minste is
hij onvergetelijk. Het was de dag, toen Frithiof Nansen van zijn
Groenlandsche reis terugkeerde. Op dien zonnigen dag kwam de jonge
noorsche skiloper den fjord van Christiania binnenglijden, door de
geheele wereld bewonderd om de moedige daad, die hij had volbracht,
de overmoedige, de onmogelijk geachte daad! Mei vierde haar mooiste
lentefeest aan den fjord, de stad vierde mee feest, en het volk liet
zich niet onbetuigd.... Ik liep op dien dag met een snel kloppend
hart tusschen de vlaggen en het hoera geroep. Al mijn dromen uit de
kindsheid waren opnieuw ontwaakt, en voor de eerste maal ging door mijn
innerste wezen de fluistering: "Als gij nog eens de Noordwestelijke
Doorvaart zoudt kunnen tot stand brengen!"
Toen kwam het jaar 1893. En Nansen ging weer naar het Noorden.
Het was mij te moede, als moest ik mee!
Maar ik was nog te jong. Mijn moeder smeekte mij, thuis en bij mijn
studie te blijven. En ik bleef.
Toen stierf mijn moeder. Een tijdlang streed ik den zwaren strijd,
of ik haar wensch mocht weerstreven; maar het moest; niets kon mijn
drang naar het verre doel tegenhouden; ik liet de studie varen en
besloot mij voor te bereiden op het werk van den poolvaarder.
In het jaar 1894 voer ik op de oude Magdalene als lichtmatroos van
Tonsberg uit op de zeehondenvangst in de IJszee. Dat was mijn eerste
ontmoeting met het poolijs, en zij beviel mij best. De tijd verliep en
ik maakte vorderingen. In de jaren 1897 tot 1899 voer ik als stuurman
met de belgische antarctische expeditie onder leiding van Adrien de
Gerlache naar de Zuidelijke IJszee. In dien tijd rijpte mijn plan,
om den droom mijner kindsheid te verwezenlijken en aan de doorvaart
om het Noord-westen te verbinden de studie van den tegenwoordigen
toestand der magnetische Noordpool.
Van invloedrijke en wetenschappelijke mannen kreeg ik inlichtingen
en goeden raad, en eindelijk kwam ook de dag, dat ik mijn plan aan
Frithiof Nansen mocht voorleggen.
Nansen gaf zijn bijval, maar zelfs daarmee was nog niet alles bereikt,
want voor een pooltocht is geld, veel geld noodig, en ik bezat niet
veel. Dat, wat ik mijn eigendom kon noemen, was juist voldoende voor
een schip en de wetenschappelijke instrumenten. En zo bleef mij niets
anders over dan er op uit te gaan, om te trachten belangstelling
te wekken voor de expeditie bij menschen, die konden helpen. Het
was een gang door spitsroeden, en ik wou die niet graag nog eens
overdoen! Maar de bemoedigende ervaringen waren het talrijkst; aan
mijn drie broeders had ik veel steun.
Mijn keus van een schip viel op een in Tromsö thuis behoorend jacht,
de Gjoa, dat in 1872 gebouwd was, zooals ik zei, op de werf van
Rosendal te Hardanger. De eigenaar was de schipper Asbjorn Sexe van
Haugesund. Nadat het lang op de haringvangst was geweest, voor het
in de IJszee en had meermalen zijn deugdelijkheid bewezen. In 1901,
het jaar, waarin ik het schip kocht, liet ik het voor een zomertocht
in de IJszee uitrusten, deed er een proeftocht mee en in Mei 1902
werden in Drontheim de nog noodige verbeteringen aangebracht in de
werkplaats van Isidor Nielsen, waar er vrij wat smeedwerk aan werd
verricht. Onze kleine motor, die bijzonder licht en praktisch was,
13 P. U., kon door transmissie met alles, wat gedreven kon worden,
in verbinding worden gebracht. Hij werd ons aller lieveling. Als hij
niet liep, was het, of een goed vriend afwezig was. Ik kan gerust
zeggen, dat wij onze gelukkige vaart door de Noordwest Passage aan
onze uitstekende kleine machine te danken hebben.
doel hadden, spant zich niet alleen de reine glans, die afstraalt
van de witte sneeuwvelden, maar ook de weerschijn van heilige
geestdrift. Als men de expedities voor de vischvangst, waar het
poolonderzoek overigens veel aan verplicht is, uitzondert, mag men
gerust aannemen, dat zelfs de vurigste dweper den weg naar het poolland
nooit heeft ingeslagen in de hoop, daar gouden bergen te vinden. De
pooltochten zijn ondernomen in den dienst der wetenschap, en ondanks
alle tegenspoed, waardoor velen ontmoedigd en onverrichterzake
moesten terugkeren, zijn de stormlopen op dat onbekende telkens
herhaald en tot het heden toe worden ze nog hernieuwd.
Er worden bressen geslagen in den ijsmuur, zoodat de pool wereld
haar geheimen te ontsluieren, en een grote overwinning behaalde
Nordenskjold, toen hij de Noordoostelijke Doorvaart in 1878
volvoerde. Reeds een mensenleeftijd vroeger hadden John Franklin
en de Franklin Expedities de zekerheid gebracht, dat zich langs de
noordkust van het noord-amerikaanse vasteland een strook open water
bevond; en allerlei andere bressen zijn door stoutmoedige poolvaarders
geopend; grote offers zijn ervoor gebracht, ook en vooral voor de
Noordwestelijke Doorvaart.
Geen enkele tragedie van het poolijs heeft de menschen zo diep
getroffen als die van John Franklin en de zijnen; maar geen enkele
heeft ook zoo zeer tot hervatting van de poging aangespoord.
Men wist het, er moest een zeeweg wezen noordwaarts om Amerika heen,
maar men wist niet, of er schepen door konden en nog niemand was ooit
van het Oosten naar het Westen erdoor gevaren. Die onopgeloste vraag
liet de gemoederen niet met rust, en zij was nooit uit de gedachten
van iemand, wiens geest sinds zijn kinderjaren vervuld was geweest
van het grote drama der Franklin Expeditie.
Zooals de Vega de hele reis van het Westen uit had gemaakt, zoo
moest een schip van het Oosten uit den tocht langs Noord-Amerika geheel
afleggen. Aan het kleine schip, de Gjoa, was het lot beschoren,
die taak te mogen vervullen.
Dat had de Gjoa niet gedroomd, toen ze op de Rosendal Werf te
Hardanger als haringschuit werd gebouwd. Ofschoon er tusschen de
fjorden veel wordt gedroomd!
En ook de toekomstige kapitein zou het niet hebben durven vermoeden,
toen de berichten over John Franklin zijn fantazie van acht- of
negen jarigen knaap gevangen hielden. Ofschoon de knaap wel velerlei
dromen kon!
De 30ste Mei van het jaar 1889 werd een merkwaardige dag in
het leven van veel noorsche jongens. In het mijne ten minste is
hij onvergetelijk. Het was de dag, toen Frithiof Nansen van zijn
Groenlandsche reis terugkeerde. Op dien zonnigen dag kwam de jonge
noorsche skiloper den fjord van Christiania binnenglijden, door de
geheele wereld bewonderd om de moedige daad, die hij had volbracht,
de overmoedige, de onmogelijk geachte daad! Mei vierde haar mooiste
lentefeest aan den fjord, de stad vierde mee feest, en het volk liet
zich niet onbetuigd.... Ik liep op dien dag met een snel kloppend
hart tusschen de vlaggen en het hoera geroep. Al mijn dromen uit de
kindsheid waren opnieuw ontwaakt, en voor de eerste maal ging door mijn
innerste wezen de fluistering: "Als gij nog eens de Noordwestelijke
Doorvaart zoudt kunnen tot stand brengen!"
Toen kwam het jaar 1893. En Nansen ging weer naar het Noorden.
Het was mij te moede, als moest ik mee!
Maar ik was nog te jong. Mijn moeder smeekte mij, thuis en bij mijn
studie te blijven. En ik bleef.
Toen stierf mijn moeder. Een tijdlang streed ik den zwaren strijd,
of ik haar wensch mocht weerstreven; maar het moest; niets kon mijn
drang naar het verre doel tegenhouden; ik liet de studie varen en
besloot mij voor te bereiden op het werk van den poolvaarder.
In het jaar 1894 voer ik op de oude Magdalene als lichtmatroos van
Tonsberg uit op de zeehondenvangst in de IJszee. Dat was mijn eerste
ontmoeting met het poolijs, en zij beviel mij best. De tijd verliep en
ik maakte vorderingen. In de jaren 1897 tot 1899 voer ik als stuurman
met de belgische antarctische expeditie onder leiding van Adrien de
Gerlache naar de Zuidelijke IJszee. In dien tijd rijpte mijn plan,
om den droom mijner kindsheid te verwezenlijken en aan de doorvaart
om het Noord-westen te verbinden de studie van den tegenwoordigen
toestand der magnetische Noordpool.
Van invloedrijke en wetenschappelijke mannen kreeg ik inlichtingen
en goeden raad, en eindelijk kwam ook de dag, dat ik mijn plan aan
Frithiof Nansen mocht voorleggen.
Nansen gaf zijn bijval, maar zelfs daarmee was nog niet alles bereikt,
want voor een pooltocht is geld, veel geld noodig, en ik bezat niet
veel. Dat, wat ik mijn eigendom kon noemen, was juist voldoende voor
een schip en de wetenschappelijke instrumenten. En zo bleef mij niets
anders over dan er op uit te gaan, om te trachten belangstelling
te wekken voor de expeditie bij menschen, die konden helpen. Het
was een gang door spitsroeden, en ik wou die niet graag nog eens
overdoen! Maar de bemoedigende ervaringen waren het talrijkst; aan
mijn drie broeders had ik veel steun.
Mijn keus van een schip viel op een in Tromsö thuis behoorend jacht,
de Gjoa, dat in 1872 gebouwd was, zooals ik zei, op de werf van
Rosendal te Hardanger. De eigenaar was de schipper Asbjorn Sexe van
Haugesund. Nadat het lang op de haringvangst was geweest, voor het
in de IJszee en had meermalen zijn deugdelijkheid bewezen. In 1901,
het jaar, waarin ik het schip kocht, liet ik het voor een zomertocht
in de IJszee uitrusten, deed er een proeftocht mee en in Mei 1902
werden in Drontheim de nog noodige verbeteringen aangebracht in de
werkplaats van Isidor Nielsen, waar er vrij wat smeedwerk aan werd
verricht. Onze kleine motor, die bijzonder licht en praktisch was,
13 P. U., kon door transmissie met alles, wat gedreven kon worden,
in verbinding worden gebracht. Hij werd ons aller lieveling. Als hij
niet liep, was het, of een goed vriend afwezig was. Ik kan gerust
zeggen, dat wij onze gelukkige vaart door de Noordwest Passage aan
onze uitstekende kleine machine te danken hebben.